In een artikel van Anita Jansen, in de Psycholoog, wordt de aanpak van obesitas omschreven als een missie voor psychologen. Waarom dat zo is wordt in deze en de vorige blog uitgelegd.
Obesen vertonen vaker depressieve symptomen en full-blown depressie dan mensen met een gezond gewicht. Depressieve symptomen maken het erg moeilijk om eetgewoonten te veranderen: het gewicht neemt over het algemeen toe. De depressieve emoties, maar ook positieve emoties kunnen een trigger worden waarbij door aangeleerde patronen bij elke emotie trek of honger ontstaat en men grijpt naar comfort food.
Obesen zijn gevoeliger voor onmiddellijke beloning en minder gevoelig voor negatieve consequenties op de langere termijn dan mensen met een gezond gewicht. Vet en suikerrijk voedsel is een krachtige natuurlijke beloning, overal verkrijgbaar, direct en nog goedkoop ook. De gewichtstoename volgt later pas.
Mensen met overgewicht zijn impulsiever dan mensen met een gezond gewicht. Dat betekent dat zij sneller reageren zonder eerst na te denken en ze kunnen verleidingen moeilijker weerstaan. Impulsiviteit is gekoppeld aan zelfcontrole, een term die gebruikt wordt beheersing in het hier en nu aan te geven. Zelfregulatie verwijst naar breder doelgericht gedrag, zoals iets willen bereiken op de lange termijn. Dit vereist motivatie en ook cognitieve capaciteit om het leven zo in te richten : willen is niet genoeg, kunnen is minstens zo belangrijk. Succesvol afvallen doet een buitengewoon groot beroep op iemands vermogen tot langdurige zelfregulatie. Die zelfregulatie capaciteiten worden onder de noemer executieve functies geschaard: het zijn allerlei cognitieve vaardigheden die zelfcontrole en zelfregulatie beïnvloeden, zoals het vermogen tot inhibitie van opdringerige impulsen en de capaciteit om relevante informatie in het werkgeheugen doelgericht te gebruiken.
Het vermogen tot inhibitie – het kunnen stoppen, inhiberen of beheersen van in gang gezette reacties, kunnen remmen als het ware – is duidelijk verminder in obsese mensen in vergelijking tot mensen zonder overgewicht. Om het eetgedrag te kunnen beheersen is een goede inhibitie juist erg belangrijk.
Een goed functionerend werkgeheugen faciliteert het bereiken van een doel, door bijvoorbeeld de aandacht te richten op de voor dat doel relevante informatie, het onderdrukken van afleidende of storende gedachten, en het reguleren van ongewenste gevoelens zoals enorme trek in een vette snack. Als het werkgeheugen zwak is, dan wordt gedrag sterk geleid door impulsen. Obesen blijken anders naar smakelijk en calorierijk voedsel te kijken dan mensen zonder overgewicht: in eerste instantie wordt hun aandacht sterk naar het voedsel getrokken, daarna kijken ze snel weg. Zo’n automatische vroege aandachtsbias voor hoogcalorisch voedsel verdringt mogelijk de gezonde doelen even uit het werkgeheugen waardoor de strijd op dat moment verloren is. Het versterken van het werkgeheugen leidt tot meer zelfcontrole.
De prefrontale cortex van succesvolle afvallers blijkt veel actiever te zijn dan die van obesen die het niet lukt om gewicht te verliezen. Anders leren denken tijdens de confrontatie met verleidingen kan helpen om minder trek te krijgen. Dit is ook een van de doelstellingen van cognitieve therapie, waarin disfunctionele gedachten – gedachten die het ongewenste eetpatroon in stand houden – worden uitgedaagd. Obesen die anders leerden denken over eten in cognitieve therapie, liepen minder risico om terug te vallen na gewichtsverlies dan obesen die niet anders hadden leren denken.
Succesvolle afvallers die minimaal een kwart van hun lichaamsgewicht verloren waren, reageren met aanzienlijk minder speekselproductie op plaatsjes van hoogcalorisch voedsel dan obesen die het maar niet lukt om af te vallen. Cue reactiviteit maakt afvallen moeilijker: wie op elk signaal voor lekker eten reageert met rek en speeksel heeft het moeilijker dan iemand die nauwelijks merkt dat er lekker eten in de buurt is. Het is mogelijk cue reactiviteit te verminderen door mensen langdurig en frequent bloot te stellen aan voedsel zonder dat ze mogen eten. Het zien, ruiken en proeven en vasthouden ervan doet in eerste instantie de trek enorm toenemen, maar na verloop van tijd dooft de trek langzaam uit en raakt men zelfs meer verzadigd.
Obesitas is bovenal een gedragsprobleem dat in stand gehouden wordt door cognitieve processen. De huidige behandelingen die voornamelijk uit lifestyle adviezen bestaan zijn nauwelijks effectief. Ze gaan helemaal voorbij aan de cognitieve mechanismen die obees eetgedrag in stand houden.
Bron: De psycholoog, 02-2014, 34-42. (tst)